zondag 29 maart 2015

Op de Groentenhandel van de familie Li op de zaterdagmarkt op de Brink

Wekelijks herbergt mij de kraam
die beginkraam en ook eindkraam is
en pleisterkraam en ankerkraam,
een hunker- en ook bunkerkraam
een voorraadkraam, een kleuren- en geurenkraam
een nadenkkraam en tevens vergeetkraam
een ontdekkingskraam en kraam van de toegift,
van het telraam en van de vaste vraag,
van aandrang en van hoop,
de kraam van vertrouwen en gewoonte
de kraam van dankbaarheid, tevredenheid en voldoening –-
de kraam der kramen –-
wie zal het niet beamen?

waar anders de spinazie en de kiwi
waar anders de broccoli en de andijvie
waar anders de peterselie, de koolrabi en de salie
waar anders zoveel kennis, warmte, humor, huiselijkheid,
waar anders zoveel vriendschap die het hart verblijdt,
op deze markt is er geen evenknie –-
waar anders ga ik langs dan bij de familie Li?

© Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 19 maart 2015


Speciaal voorgedragen voor de familie Li op 29 maart in de School van Vrieswijk.

Stadsgedicht 49

dinsdag 24 maart 2015

Eiland zonder wolf

De laatste kruimels zijn gestrooid,
de laatste veren glad gestreken,
vogels, van hun moederdier berooid,
worden nog eenmaal in hun mooiste tooi bekeken.

Gebenedijde wezens die niet denken hoeft!
die enkel, zwevend, zwemmend, zwervend, hoeft te zijn,
wij zijn u dankbaar dat u in ons midden toeft,
u bent in het grijs bestaan als fonkeling in de wijn.

Klink voort, getjilp, gezang, gekweel, gegak,
de spreektaal van het vliegende gebroed;
andere handen stellen jullie voortaan op gemak;
de hand is anders, de liefde even goed.

Blijf trouw, herinner ons, de vleugellozen,
aan de veelvormigheid van het bestaan.
Aarde, water, lucht –- ach, hadden wij opnieuw gekozen,
dan stonden wij wellicht bij de gele voederbak vooraan.

© Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 15 februari 2015,

Bij het afscheid, na 23 jaar, van mevrouw (Ineke) Wolff als dierenverzorgster op het Vogeleiland
Nieuwe versie op het eerdere gedicht van februari, 24 maart voorgedragen voor mevrouw Wolff tijdens het Dichterscafé in het Paviljoen Vogeleiland.

Stadsgedicht 47  

woensdag 4 maart 2015

Oude begraafplaats

Dit is het landschap van de respectabele dood,
van de dood die gezien wil worden in het gezelschap
van de wilde krokussen en de dubbele sneeuwklokjes,
als deel van een onstuitbaar bloemenschilderij.
Dit is het landschap van de onverwoestbare bomen,
grijs en kreunend onder hun ouderdom,
maar stuk voor stuk een uitdaging
voor de meedogenloze tijd – bomen,
die elk zo oud zijn als de oudste dromen van wie hier rust.
Dit is het land van de stilte, niet zozeer van het graf,
maar van de wandelaar en de bezoeker wiens borstkas
aarzelt te bewegen en wiens voet twijfelt waar hij treden zal.
Het palet van bloemen behoudt het evenwicht
tussen dood en leven, dat het geheim is van ieder die hier doolt.

Hier zou men willen sterven, evengoed als leven.
Hier, in alle stilte, voelt men de diepe hartslag van de stad.
En ook, aan het einde van die lange laan, van zichzelve,
alsof men hier en nergens anders, een eeuwig leven had.
Hier, waar men bidt en zwijgt, vat men geredelijk nieuwe moed,
en voelt het leven onwaarschijnlijk groot en klaar en goed.

Deventer, 3 maart 2015

Naar aanleiding van een bezoek aan de Oude Begraafplaats aan de Diepenveenseweg te Deventer,
in gebruik 
tussen 1831 en 1918


Stadsgedicht 52

Sonnet voor Europa 2015

Hier ligt het vanouds onblusbaar strijdtoneel,
de ontstekingsbron die keer op keer gaat woeden.
Hier huist de honger die geen dood kan voeden,
Hier eisen hebzucht, bloeddorst elk hun deel.

Is, na zoveel dood, genoeg te veel?
Na zoveel strijd, wie kan dit ooit bevroeden?
Kan niets dan nieuwe bloedstroom nog verhoeden?
Het mes staat telkendage op de keel.

Het jongensbed was vaak van angst doortrokken,
de vijand loerde op straat en in de lucht.
Ik vrees dat vrees het leeuwenhart deed stokken,

maar ik stelde mij in eigen geest te weer,
geknielde held, standvastig op de vlucht.
Maar ben ik bestand tegen een tweede keer?

© Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 3 maart 2015

Verklaring: oud genoeg om niet alleen de jaren van oorlog en bezetting te hebben meegemaakt, 
maar ook die van de aanloop tot de oorlog, toen Hitler zijn buurlanden successievelijk 
terroriseerde en in beslag nam, brengen de gebeurtenissen in Oost-Oekraïne bij 
mij een verontrustend gevoel van déjà-vu te weeg.

Stadsgedicht 51

Les Neiges d'Aujourd'hui

Eens, ooit, 's anderendaags, lang, lang geleden,
viel de sneeuw in dichte pakken uit de hemel,
verstikte de staalblauwe wateren,
de oranjegestippelde duinen, de boezemblanke velden,
en scheidde voorgoed de eilanden van mijn bekommernis
van het vasteland van mijn verlangen en mijn hoop.

Die sneeuwvlokken zijn allang gesmolten,
de wateren ontdooid, de verbindingen hersteld,
de geulen uitgebaggerd en de hemelen geklaard.
Maar de aardschollen zijn verschoven,
de tectoniek bleek onomkeerbaar,
de sterren stonden anders dan voorheen.

Verse poedersneeuw kraakt thans vriendelijk
onder mijn tastende voet, smelt in mijn warme hand.
Een aardlaag van vertrouwen heeft zich onopvallend
in het golvend dwarspatroon gevoegd.
Wat het al beduidt, zal ik in uw spoor wel merken.
De nieuwe sneeuw ligt losjes in door u bepaalde perken.

© Herman Posthumus Meyjes
Deventer, 3 maart 2015

N.a.v. het thema voor het Dichterscafé van februari 2015: 'Où sont les neiges d'antan' (François Villon).


Stadsgedicht 45